we leren over fruit :
fruit ligt in een fruitmand of op een fruitschaal
we tellen de appels
waar zijn er meer ?
waar zijn er minder ?
we voelen aan het fruit : een perzik is zacht, een nectarine niet
de frambozen en aardbeien liggen in een bakje
we zien een tros druiven en een tros bananen
een meloen is zwaar
ik weeg die op de weegschaal
ik kies een stuk fruit om fruitsla te maken
wij snijden alles in kleine stukjes en doen het in een kom
alles is klaar en ik mag kiezen welk fruit ik neem
wij mogen ook fruit persen :
citroen (die is zuur)
appelsien, pompelmoes en druiven (dat was moeilijk )
je kan ook fruit raspen (een appel)